Ik spaarde me in die tijd tot het uiterste in om minder jong te worden- wat gaf ik om verbazing en onwetendheid?
[…]
Ik wist toen nog niet wie hij was: de w van wie en waar en wat, die van waanzin en waarom en wanneer en wacht! en ook die van woestijnen, van weemoed en van wolken- woorden die mij altijd achtervolgen.
Het was een kleine, nietszeggende w, toen ik hem vond,
en ik was toen nog zo verschrikkelijk onacceptabel jong.