Plotseling viel er een stilte in de tuin. Het orkest had zichzelf tot zwijgen gebracht, gesprekken verstomden en de zwemmers staakten hun gespetter en geplons. Voor het eerst sinds hij op het feest was hoorde Menno vogels zingen.
Aller ogen richtten zich op een indrukwekkend schepsel dat, begeleid door de sponsor Arend Moezaam en Saïd de villa uit kwam schrijden waarin ze zich tot dan had opgehouden. Dat moest Orpheline zijn, dacht Menno. Ze was een rijzige vrouw met een theatrale uitstraling. Haar glanzend zwarte haar hing tot op haar billen. Ze droeg een paarsblauwe jurk die vlak boven haar blote voeten eindigde. Ze had een krachtige, aristocratisch-gebogen neus en haar grote donkere ogen waren evenals haar fraai gevormde lippen paarsblauw opgemaakt. Aan haar tot de oksel blote lichtbruine armen schitterden zilveren armbanden. De lage uitsnijding van haar jurk liet een stevig borstenpaar vermoeden.
Meno hield zijn adem in. Wat een schoonheid! Maar zo groot.